Door: Albrecht de Jong & Tobias Verdonschot 22-3-2021
Sinds begin dit jaar toetst Bisschop + Partners de richtlijn PGS 29: publicatie nummer 29 in de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen. ‘De Omgevingsdienst waarvoor we dit doen heeft in haar werkgebied nogal wat bedrijven die hiermee aan de slag zijn,’ zegt Albrecht de Jong. ‘We hebben inmiddels de nodige praktijkervaring die we graag aan andere omgevingsdiensten ter beschikking stellen. Zij hebben hiervoor niet altijd de capaciteit. Wij bieden die aan.’ Albrecht is senior vergunningverlener bij Bisschop + Partners en projectleider PGS 29. De richtlijn is van toepassing op inrichtingen met brandbare vloeistoffen in verticale, cilindrische bovengrondse stalen opslagtanks.
‘Dat we in 2005 vanuit Hampstead een wake up call kregen, mag duidelijk zijn,’ vertelt Albrecht. ‘Sindsdien zijn we – qua brandpreventie – tot nieuwe inzichten gekomen. Bedrijven hebben van de verantwoordelijke ministeries de opdracht gekregen om de richtlijn in hun bedrijfsvoering te implementeren en een verslag op te stellen over de stand van zaken.’
In 2008 werd PGS 29 opgesteld en sindsdien meermalen geactualiseerd op basis van de stand der techniek en onderzoeken naar aanleiding van opvolgende incidenten - zoals in Moerdijk. De Ministeries van Infrastructuur en Milieu en van Economische Zaken lieten in 2016 de boodschap uitgaan dat alle inrichtingen met de verticale opslag van brandbare vloeistoffen, verplicht zijn om de richtlijn in hun bedrijfsvoering te implementeren. Daarvoor krijgen zij tot eind 2021 de tijd.
‘Sommige bedrijven stellen zich afwachtend op en dat is niet verwonderlijk,’ stelt Albrecht. ‘zij wachten af wat het in praktijk brengen van de richtlijn – bij wijze van spreken – bij de buurman doet. Daarnaast beschikten de bevoegde gezagen doorgaans niet altijd over voldoende capaciteit om op de implementatie van PGS 29 toe te zien. Namens een grote omgevingsdienst toetsen wij nu de bedrijven waar het om gaat. Ik leid vanuit Bisschop + Partners het project en mag daarbij samen met een senior vergunningverlener van de omgevingsdienst communiceren met de veiligheidsregio en andere deskundigen. Onze ervaring tot nu toe? Veel bedrijven willen wel, maar moeten allereerst goed worden voorgelicht en in praktische zin wegwijs worden gemaakt. De omgevingsdienst met wie wij in dit project samenwerken, had daar oog voor. In een aantal gevallen leidde dit tot een constructief en transparant overleg met bedrijven. Mijn collega Tobias Verdonschot verzorgt de toetsing zélf. Bij de omgevingsdienst worden de bevindingen in het opvolgende traject opgepakt.’
‘Laat ik maar meteen met de deur in huis vallen,’ zegt Tobias.‘Het waarborgen van de veiligheid in en rondom de inrichting is belangrijk genoeg. Het bevoegd gezag heeft de bedrijven opgelegd om te rapporteren in hoeverre zij de richtlijn PGS 29 in hun veiligheidsplan hebben doorgevoerd. Bij enkele bedrijven ziet men echter de noodzaak niet zo of heerst er een andere visie op brandveiligheid. Soms is een bedrijf van mening dat het scenario tankputplasbrand bij hen geen realistisch scenario is. Daarover kunnen we dan discussiëren, want er zijn natuurlijk ook kosten mee gemoeid. Belangrijke elementen uit de richtlijn gaan over de aanwezigheid van blusmiddelen, koelwater en beschermende kleding. Als bijvoorbeeld een aangrenzende inrichting dezelfde soort opslagen heeft, kun je een pompinstallatie delen, of je voorraad blusschuim. Ook zijn er in een aantal veiligheidsregio’s, al dan niet in publiek/private samenwerking met de brandweer, verenigingen van eigenaren van blusmiddelen. Elke situatie is anders en vraagt een maatwerkbeoordeling.’
Brandweer in actie bij de brand in chemicaliënbedrijf Chemie Pack, 2010. (foto: Flickr/Nu.nl)
Albrecht beaamt dit. ‘Lid worden van zo’n vereniging kan een mooie duit schelen. De opslag van blusschuim – dat bovendien regelmatig moet worden vervangen omdat het beperkt houdbaar is – vormt best een kostenpost. Een collectieve voorziening biedt dan uitkomst. De blusmiddelen moeten wél binnen een uur ter plaatse zijn. Daarbij geldt een omgekeerde Wet van Murphy: als zich op de ene plek een incident voordoet, zal dat niet snel tegelijkertijd gebeuren op een andere plek.’
‘Ook dan moet elke inrichting over de middelen beschikken om te zorgen dat de brand zich binnen dat uur niet uitbreidt,’ vult Tobias aan. ‘Voldoende koelwater bijvoorbeeld om de andere, niet brandende tanks, als die er zijn, niet te heet te laten worden. Goede brandwerende kleding voor wie fysiek aanwezig moet blijven. Een adequaat ontruimingsplan. En een goede opstelling van de al aanwezige brandblusapparatuur. Want we hebben het over een plasbrand: een groot brandend oppervlak rondom de lekkende tank.’
Tobias schetst hoe de toetsing in zijn werk gaat. ‘Allereerst maken we een vergelijking tussen de gegevens van de inrichting – terug te vinden in hun milieuvergunning en de aanvraagbescheiden daarvan – en de van toepassing zijnde voorschriften uit de PGS 29. Dat is maatwerk: lang niet alle voorschriften zijn automatisch van toepassing op alle inrichtingen. Wat volgens ons uiteindelijk moet worden geregeld, toetsen we aan de rapportage van het bedrijf zélf. Die bevindingen nemen we op in een advies aan de omgevingsdienst. Vanuit andere betrokken partijen – zoals de brandweer – komen ook bevindingen. Een bundeling van dit geheel vormt het dossier waarmee de inrichting verder wordt benaderd. Met uiteindelijk een gemeenschappelijk doel: een zo veilig mogelijke leefomgeving!’